Abstract
Herman Philipse is aan de Rijksuniversiteit te Leiden hoogleraar in de wijsbegeerte, in het bijzonder in de kennisleer en haar ontwikkeling sinds Descartes. In de bundel: Filosofie aan de grens schreef Philipse: ‘Het probleem van de relatie tussen het fysische wereldbeeld en de alledaagse werkelijkheid is mijns inziens het meest fundamentele vraagstuk van de moderne wijsbegeerte’.1 Over die relatie schreef Philipse elders: ‘Common sense en fysica zouden onverenigbaar zijn. Ik noem deze gedachte de onverenigbaarheidsstelling. Deze stelling is in mijn ogen de diepste vooronderstelling van de moderne wijsbegeerte, die ten grondslag ligt aan uiteenlopende problemen zoals dat van vrijheid en determinisme en dat van het bestaan van de buitenwereld’.2 Hoe een stelling tevens een vooronderstelling kan zijn, legde Philipse niet uit. Is ‘onverenigbaarheids-vooronderstelling’ bedoeld?