Peeters Publishers (
1997)
Copy
BIBTEX
Abstract
Dit is een studie naar het ethisch-religieuze denken van Soren Kierkegaard (1813-1855) aan de hand van de vraag naar de (im)morele betekenis van ironie. Ironie is voor Kierkegaard meer dan een stijlfiguur, een talig instrument ter lering en vermaak; ze duidt op een levenshouding, een existentiele dispositie waarbij het wezenlijke van de mens, zijn vrijheid als morele opgave, als voltrekking van de levensbestemming in het geding is. Deze betekenis is niet eenduidig. Ironie heeft verschillende verschijningsvormen. Ze kan zowel duiden op een engagement met de morele vrijheid als op het ontlopen van dat engagement. Dit alternatief, dit ofwel-ofwel vormt de crux in Kierkegaards ethiek; het alternatief tussen een ethisch-religieus en een esthetisch leven, tussen zelfaanvaarding en zelfvervreemding, tussen het leven als verplichtende opgave en een leven als vrijblijvend spelen en genieten. De studie laat zien dat het bekritiseren van de ironische houding zoals die in het esthetische leven gevierd wordt in het licht van de morele vrijheid moet samengaan met het beklemtonen van de noodzaak van een ironische houding in het licht van diezelfde vrijheid. Ironische vrijblijvendheid blijkt zowel een vlucht voor als een teken van morele ernst te kunnen zijn.